Wat is hoefkatrolontsteking?

Wanneer de diagnose ‘hoefkatrol(ontsteking)’ wordt gesteld is er over het algemeen sprake van pijn in het hoefkatrol-gebied. Deze pijn wordt al dan niet veroorzaakt door een ontsteking, het komt er op neer dat elke pijn die gelokaliseerd kan worden in het hoefkatrolgebied, hoefkatrolontsteking (HKO) wordt genoemd.
De medische term voor hoefkatrolontsteking is podotrochleose, in de paardenwereld vaak “hoefkatrol” genoemd.

Hoefkatrolontsteking betekent voor veel paarden het einde van een actieve loopbaan in de sport. Het is dus heel begrijpelijk dat wanneer tijdens een kreupelheidsonderzoek blijkt dat de oorzaak van de kreupelheid in het hoefkatrolgebied zit, veel eigenaren verbleken. Immers veel tijd, geld en moeite kan hierbij in één klap te niet worden gedaan.
Het is een aandoening die bij ons warmbloedpaard vrij vaak wordt geconstateerd.

Om uit te leggen wat hoefkatrolontsteking is dien je een beetje op de hoogte te zijn van de anatomie van de hoef.

Anatomie van de hoef

De hoefkatrol wordt ook wel straalbeentje of distaal sesambeentje genoemd. Bij de mens hebben de sesambeentjes in vingers en tenen ongeveer dezelfde grote en vorm als een sesamzaadje. Bij het paard kan er in de vorm van het straalbeentje wel een bootje gezien worden; vandaar de naam navicularis. De hoefkatrol vormt een hefboom aan de onderkant van het kroongewricht, het onderste gewricht in de paardenvoet. De diepe buigpees zit vast aan de onderzijde van het hoefbeen en loopt over het straalbeentje naar boven. Tussen de diepe buigpees en het straalbeentje bevindt zich een slijmbeurs, de bursa.

hoefkatrol (1)

Oorzaken

Het ene paard is gevoeliger voor HKO dan het andere. Daarnaast lopen de meningen heel erg uit een over hoe hoefkatrolontsteking kan ontstaan. Overbelasting in combinatie met een erfelijk bepaalde gevoeligheid worden het meest gezien als mogelijke oorzaak. De aandoening wordt vooral geconstateerd op een vrij jonge leeftijd van 5 tot 7 jaar. Paarden van die leeftijd worden meestal al wat zwaarder belast, hetgeen aanleiding tot de klachten kan geven.

  • Erfelijke factor: deze vererft smalle en steile hoeven. Smalle hoeven hebben een kleiner oppervlakte waardoor druk per eenheid van oppervlakte groter is, en er een groter risico op kneuzingen bestaat. Deze kneuzingen kunnen de oorzaak zijn van degeneratieve veranderingen in de hoef.
    Daarnaast is wel gesteld dat paarden met een steilere schouderlijn en voetas een groter risico op het ontwikkelen van hoefkatrolontsteking hebben. In ieder geval zou het een goed idee zijn om alleen met gezonde paarden te fokken en paarden met hoefkatrolontsteking niet te gebruiken in de fokkerij. Helaas zien we in de praktijk nogal eens dat merries die voor de sport niet meer bruikbaar zijn, maar wel ‘goede papieren’ hebben, ingezet worden als fokmerrie.
  • Trauma: bij paarden die onderhevig zijn aan herhaaldelijk trauma vergroot de kans op hoefkatrol. Vooral bij paarden die op harde en oneffen bodem moeten werken, paarden die veel moeten springen of paarden die erg hard werken aan hoge snelheden.
  • Bekapping: door het slecht bekappen en beslaan van hoeven ontstaan standafwijkingen of worden bestaande standafwijkingen benadrukt. Zo worden bij paarden met steile koot vaak de hielen een flink stuk ingekort. Hierdoor ontstaat een stand waarbij de diepe buigpees een grotere druk uitoefent op het straalbeen en er een gebroken hoef-kootbeenas ontstaat.
  • Lage versenen: paarden met lage versenen worden ook aangegeven als een factor die de kans op hoefkatrol doet vergroten. Deze standafwijking geeft een achterwaartse gebroken hoef-kootbeenas waardoor er een permanente uitrekking van het hoefgewricht ontstaat en er grotere krachten op de LSC (ligamente sesamoidea collateralia) en de diepe buigpees inwerken. Een derde gevolg is dat de teen steeds eerst in contact met de bodem komt.
  • Ouderdom: bij sommige paarden die jarenlang zwaar werk hebben verricht, ontstaat een onregelmatige of slechte bloedtoevoer naar het straalbeen. Hierdoor ontstaat demineralisatie van het straalbeen.
  • Economische factor: Veel paarden worden heel vroeg ingereden om vervolgens heel veel te eisen van zo’n jong paard, alleen om er winst van te kunnen maken. Het paard moet volgroeid zijn voordat er hoge eisen aan het mogen worden gesteld. Daarnaast kan te weinig beweging ook een factor zijn. Een paard is een loopdier. Dus 23 uur op stal en 1 uurtje flink werken kan nooit goed zijn.

De gangbare gedachte is dat slijtage en deposities (kalkafzettingen) aan het straalbeentje, als gevolg van overbelasting, chronische ontsteking van de slijmbeurs, diepe buigpees en/of andere structuren in de directe omgeving van het katrolgebied tot gevolg hebben. Er wordt ook wel gesproken van artrose of artritis aan het straalbeentje.

Symptomen

De gang van het paard kenmerkt zicht door een verkorte pas, een dribbeldraf en ook wel vluchten in de galop wanneer een ruimere draf gevraagd wordt. Hoefkatrolontsteking komt vrijwel uitsluitend voor aan de voorbenen. De ontsteking bevind zich in het hoefkatrol en dus in het achterste deel van de hoef. Doordat het achterste deel pijn doet zal het paard op zijn tenen gaan lopen om dit te ontlasten. Het been is niet dik en warm en met rust gaat het even iets beter, waarna het paard al snel weer kreupel gaat lopen. Vaak is er een voorgeschiedenis van frequenter struikelen, intermitterend manken, verbetering na rust en uitgesproken stramheid 1 dag na het werk.
Het kan ook voorkomen dat het paard helemaal niet kreupel is. Hierbij kan het zich in enkele gevallen uiten in een verminderde werklust, moeite met inbuigen en een onaangename aanleuning. De symptomen kunnen dus erg vaag zij en de kreupelheid kan lange tijd ongemerkt blijven.

Diagnose

Om de aandoening aan te tonen is het mogelijk om een klinische keuring uit te voeren. Op de volte op de stenen zal het paard telkens aan zijn binnenvoorbeen kreupel lopen. Na een verdoving in de kootholte zal de kreupelheid zijn verdwenen. Een andere manier om een diagnose te kunnen stellen is een röntgenfoto.  Op deze foto’s wordt voornamelijk naar het straalbeen gekeken. Het straalbeen kan beoordeeld worden met het cijfer 0 tot en met 4, hierbij is 4 een erg slecht straalbeen. Een goed straalbeen zal een mooie lijn vormen. Een slecht straalbeen heeft vaak een onregelmatige lijn waarop soms zelfs uitsteeksels te zien zijn. Het straalbeen kan er slecht uit zien terwijl het paard niet kreupel is. Het kan ook andersom, hierbij is een vervolgonderzoek nodig door bijvoorbeeld MRI, omdat de ontsteking dan een andere oorzaak heeft zoals een ontstoken slijmbeurs.

  • Zenuwverdoving
    Het gegeven dat paarden die aan beide voorbenen evenveel pijn hebben niet zichtbaar kreupel lopen kunnen we met een slim truukje gebruiken om hoefkatrolonsteking te diagnostiseren: Op een dag dat het paard niet kreupel loopt laat je de dierenarts een van beide voorbenen nabij het hoefkatrol verdoven, loopt het paard dan ineens wél kreupel op het niet verdoofde been dan weet je dat je paard pijn had in beide benen. Want nu de pijn in één van de benen is verdwenen gaat hij direct het overgebleven pijnlijke been proberen te ontlasten en hierdoor gaat hij kreupelen.
  • Röntgenfoto’s
    Röntgenfoto’s zijn in de beginstadia van hoefkatrolontsteking erg onbetrouwbaar. Pas in een vergevorderd stadium zie je botwoekeringen ontstaan rond het hoefkatrol (mislukte pogingen van het lichaam om de versleten plek te repareren) en dan pas weet je zéker dat er sprake is van hoefkatrolontsteking.
    Er lijkt weinig verband te zijn tussen de mate waarin paarden last lijken te hebben van hoefkatrolontsteking en het beeld dat de röntgenfoto’s te zien geven: Sommige paarden vertonen alle symptomen terwijl er op de foto’s bijna niets te zien is, andere paarden huppelen nog vrolijk rond terwijl de röntgenfoto’s een zeer ernstig beeld geven.
  • Buigproef
    Traditioneel wordt de zogenaamde buigproef uitgevoerd om hoefkatrolontsteking op te sporen. Er rijzen echter meer en meer twijfels over het nut en werking van de buigproef. Allereerst is de werking niet duidelijk: Bij de buigproef wordt de zogenaamde strekpees belast, terwijl het de buigpees is die gevoelig is. Verder kun je ieder paard kreupel krijgen door de buigproef iets te lang of iets te bruut uit te voeren, terwijl dat dan natuurlijk niets met hoefkatrolontsteking te maken heeft. Omgekeerd kunnen paarden met hoefkatrolontsteking makkelijk door de buigproef glippen. Daarom rijst steeds meer de vraag of de onvolprezen buigproef eigenlijk wel iets met hoefkatrolontsteking te maken heeft!

Omdat hoefkatrolontsteking zo lastig is te diagnosticeren wordt er vaak geroepen dat een paard wel hoefkatrolontsteking zal hebben terwijl het in werkelijkheid iets anders is. Hoefkatrolontsteking is echter niet op het zicht vast te stellen. Eenzijdige verdoving of – in ver gevorderde gevallen – een röntgenfoto is het enige dat uitsluitsel kan geven.

Behandeling

In eerste instantie is hoefkatrol bij elk paard anders, de behandeling dus ook. Therapie kan bestaan uit medicatie of aangepast beslag. Als op de foto HKO wordt geconstateerd zal een dierenarts over het algemeen een ontstekingsremmend middel (bijvoorbeeld Quadrisol ®) voorschrijven. Let wel: dit is in het geval van kreupelheid, als het paard niet kreupel loopt is geen medicatie nodig. Ook wordt aangeraden het paard rust te geven. Hiermee wordt geen boxrust bedoeld maar een vermindering van het werk. Als de kuur over is, moet de kreupelheid op het harde (monsteren) over zijn.

In sommige gevallen (vanaf een 3) wordt ook aangepast beslag voorgeschreven. Er zijn dan verschillende mogelijkheden: eggbars, balkijzers, wiggen, siliconen en ijzers met een zooltje. In sommige gevallen kan een paard daar ook weer vanaf komen, maar vaak zal een paard de rest van z’n leven op aangepast beslag lopen. Het doel van dit beslag is om de druk op de straal te verminderen. Zoals eerder omschreven is het straalbeen beschadigd, logischerwijs zal het paard de meeste pijn bij druk op de straal voelen. Daarnaast is het ook mogelijk dat het paard ijzers krijgt die aan de onderkant voor wat oplopen. Hierdoor kan het paard zijn voet beter afwikkeling wat ervoor zorgt dat de druk op de pees verminderd. Dit kan echter ook zonder ijzers door de hoef ronder te bekappen. Ook worden de paarden vaak steiler op hun hoeven gezet. Hierdoor hoeft de pees minder ver langs het straalbeentje te gaan.

Echter bestaat er ook de mening dat de ijzers juist meer kwaad dan goed doen. Hierbij wordt er vanuit gegaan dat de hoefijzers de natuurlijke groei van de hoef belemmeren en de doorbloeding verslechterd.

Daarnaast wordt er bij paarden die blijvend kreupel zijn ook wel eens een zenuwsnede (neurectomie; het verwijderen van een stukje van de zenuw die naar de ondervoet gaat) toegepast.  Ondanks dat er ethische bezwaren en veiligheidsrisico’s aan deze procedure kleven, wordt deze nog steeds in de praktijk gebracht. Zenuwsnede leidt niet altijd tot het verdwijnen van de klachten of slechts voor een kortere periode. Mogelijk treden er fantoompijnen op (zoals bij de mens waargenomen kan worden na amputatie van ledematen). Een andere mogelijkheid is dat de zenuweinden weer aan elkaar groeien of juist andere, onderliggende problemen zich manifesteren. Uiteraard kan de hoef ook effectief gevoelloos worden. Men dient hier rekening mee te houden met de kans op valpartijen, vanwege een verminderde tredzekerheid van het paard. Daarnaast bestaat er de kans dat verwondingen aan de hoef pas in een laat stadium opgemerkt worden, zoals bij nageltred. Voorzichtigheid is ook geboden bij het aanschroeien en nagelen van de ijzers. Meldt zenuwsnede altijd aan de smid!


Revalidatie en training

Eerlijkheid gebied te zeggen dat ook steeds meer reguliere dierenartsen, een meer ‘holistische’ blik ontwikkelen en daarbij meer belang toekennen aan een goede revalidatie. Gedacht kan worden aan de begeleiding door een fysiotherapeut, opstellen van trainingsschema’s of specifieke rijtechnische instructie. Ook hier geldt dat de inzichten met betrekking tot revalidatie onderwerp zijn van debat. Ook is er regelmatig discussie over de zinnigheid van specifieke rijtechnische methodieken of ondersteunende therapieën.

Training van een paard met HKO is niet makkelijk. Het vergt veel geduld en discipline. Net als bij vele andere facetten van HKO is ook hierover geen eenduidig beeld van een ideale oplossing.

Een mogelijke manier van het trainen van een paard met hoefkatrol volgens E. Offereins: Allereerst is het belangrijk om een paard dat gevoelig(er) is voor het ontwikkelen van HKO ook zorgvuldig te trainen. Let hierbij vooral op een goede en gedegen opbouw van de training. Sowieso kunnen maar weinig paarden tegen een ongestructureerde opbouw (de ene dag 3 uur door het bos crossen en een volgende dag weer stilstaan, weken lang rustig aan en dan ineens een training die ver boven het vermogen van het paard ligt, etcetera). Training op zich betekent wel dat er telkens meer van het paard wordt gevraagd, anders komt er nooit verbetering.

Als een paard eenmaal onder behandeling van een dierenarts is (geweest), is het belangrijkste de adviezen van de dierenarts op te volgen. Over het algemeen zal worden aangeraden het paard op weiderust te houden, zolang hij nog niet rad loopt. Als het paard rad loopt kan er langzaamaan weer wat meer van het dier worden gevraagd. Daarbij is het zaak om het paard is goed warm te rijden. Dit houdt in dat er altijd, bij elke training, eerst minimaal een kwartier wordt gestapt. Zolang de opbouwfase van de training nog niet is voltooid zullen de draf reprises per dag op worden gebouwd. Het makkelijkste is om dit met een minuut per dag te doen. Na vijf minuten opbouwen is het verstandig een aantal dagen achter elkaar op hetzelfde niveau te blijven. Daarna weer iets uitbouwen, weer een aantal dagen op hetzelfde niveau blijven, enzovoorts enzovoorts. Een gouden regel bij een HKO paard is de regelmaat. Zet het paard niet zomaar stil, maar blijf trainen, elke dag weer. Na iedere training, hoe kort ook, moet er weer worden uitgestapt, ook dit weer minimaal een kwartier.

Galop komt pas aan de orde als een paard zonder kreupel te zijn gaan lopen een kwartier kan draven. Ook de galop moet weer worden opgebouwd, het begint met een klein galopje (een rondje door de bak bijvoorbeeld) en als het draven dan goed blijft gaan worden het twee rondjes. Zodra het paard aangeeft dat de maximale belasting is bereikt, neem je een stap terug en blijf je op dat niveau ‘hangen’. Als het paard eenmaal langere tijd op een bepaald niveau is, is het best mogelijk om eens een dag een stuk meer te vragen. Na die dag wordt weer volgens het normale schema verder getraind.

Als een paard weinig last had, kan er soms iets sneller worden opgebouwd. In het begin wordt meteen begonnen met 5 minuten draven. Als dat een aantal dagen goed gaat wordt daarna 5 minuten gestapt en daarna weer 5 minuten gedraafd. Als ook dat weer goed gaat kan er eventueel nog een derde drafreprise aan toe worden gevoegd. Daarna worden de stappauzes tussendoor korter, totdat het paard 10 of 15 minuten achter elkaar kan draven. Bij deze methode is het belangrijk dat het paard een aantal dagen de tijd krijgt om aan het nieuwe trainingsniveau te ‘wennen’, waardoor de ruiter zelf ook kan merken of het paard het niveau aankan, of dat het te veel is.

Nog een belangrijk aspect bij de training van HKO paarden is de houding waarin het paard loopt. HKO wordt in de meeste gevallen veroorzaakt doordat het paard te veel op de voorhand loopt. Op het moment dat wordt begonnen met het opbouwen van de training is het dus ook zaak om het paard te leren meer op de achterhand te lopen. Hierdoor worden de krachten op de voorhoeven (in galop zo’n 4x het lichaamsgewicht per hoef!) beduidend minder, waardoor de kans op (verdere) schade ook aanzienlijk afneemt.

Bronvermelding:
http://www.klinischhoefkatrol.nl
http://www.hoefnatuurlijk.nl
http://www.paardenverzekeraar.nl
http://www.bokt.nl

Plaats een reactie